Lang geleden, zolang geleden dat Aarde er nog niet was, in de tijd dat reusachtige vuurbollen rond de zon dansten en niemand onze tijd kende, gebeurde het dat één van die vuurbollen zo prachtig verlicht werd dat ze een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefende op alles wat zich in haar buurt bewoog. Misschien herinnerde ze hen eraan dat ook hún vuur ooit zo krachtig brandde, voordat alles in hen verstoffelijkte en zij opgesloten raakten in vaste patronen en vormen waaruit alle levendigheid verdwenen was. Of het verlangen was of een driftige razernij die zich van hen meester maakte, zullen we nooit weten. Wat we wel weten, is dat het één van hen lukte om met haar te botsen en samen te smelten tot een prachtig geheel waarin het beste van hen beiden bewaard werd. Hij zorgde voor Vorm, zij voor Vuur dat alle ruimte kreeg om diep van binnen te blijven branden. Samen werden ze Aarde.
Aarde was eerst nog zo heet dat ze al snel verkoeling wenste en merkte dat het universum reageerde door het ijskometen te laten regenen. Die ijskometen sloegen in, het ijs smolt en verkoelde niet alleen haar huid, maar vulde ook alle gaten daarin op met zoveel water dat ze er bijna in verdronk en bang was dat ook haar innerlijke vuur gedoofd ging worden. Gelukkig bleef het branden en hield ze ruimte om het af en toe naar buiten te laten komen en Lucht met haar Vuur te bezielen. Niet alleen zij, ook Wind werd daar blij van. Hij pakte Vuur op en liet het boven Water dansen tot alle druppels opgezweept waren en ook Water bezield raakte. Niet lang daarna rees uit de golven een prachtige vrouw op. Watervrouw, dochter van de elementen.
Watervrouw hield van de golven waaruit ze geboren was. Ze bewoog graag met ze mee, liet zich erdoor dragen en joelde wanneer de wind ze opzweepte. Geen dag was hetzelfde en dreigde ze zich toch te vervelen dan reisde ze naar diepe wateren waar onbekende werelden op ontdekking wachtten. Nooit riep het avontuur echter zo hard als toen Water haar tijdens een stille nacht naar het einde van de wereld liet drijven en haar huid zacht over Steen schuurde. Voorzichtig stapte ze erop, gluurde over de rand van de wereld, en zag Niets. Toch hoorde ze keihard Iets roepen. ‘Niet doen’, riep Water. ‘Het wordt je dood.’ De roep van Water kwam echter te laat en misschien werd hij ook wel overstemd door die andere roep die Watervrouw volledig in de ban leek te hebben. ‘Nee’, bulderde Water toen Watervrouw sprong. Alleen Wind hoorde het gebulder. Hij blies de golven zo hoog op dat ze achter Watervrouw aan rolden en haar opvingen toen ze neerkwam.
Watervrouw dreef nu in een plas die snel in het Niets zou oplossen als niemand iets deed. ‘Bedenk iets’, riep Water tegen Wind. ‘We moeten Watervrouw redden. Vlieg naar Zon en vraag of hij het minder warm kan maken zodat ik niet verdamp.’ Wind deed wat Water vroeg en vloog naar Zon die wel wilde helpen en het zo koud maakte dat Water bevroor en niets meer kon. ‘Stop’, loeide Wind zo hard tegen Zon dat deze het van schrik meteen weer wat warmer maakte. Het ijs ontdooide precies genoeg om te kunnen stromen en zoveel stenen voor zich uit te duwen dat het grote Niets ermee gevuld werd en Watervrouw een bed van stenen onder haar bad van ijswater kreeg. Toen ze om zich heen keek, zag ze Water en stenen zover ze kijken kon. Het was mooi, maar nog steeds ook leeg. Ze miste de dieren en de planten uit haar geboortewater. Toen ze beter keek, zag ze bovendien dat de stenen naast haar uit elkaar vielen en in Aarde wegzakten of door Wind werden meegenomen. ‘Help’, riep ze. ‘Help’, echode haar roep tot in de diepste lagen Water. Alle dieren werden wakker. ‘Watervrouw roept om hulp’, zeiden ze. Sommigen van hen zwommen naar haar toe, andere dieren klommen net als zij over de rand van Waterland om op een steen te landen en weer anderen brachten daar planten naartoe. ‘Iemand moet de bodem vasthouden voor alles uit elkaar valt’, riep Wind die over alles heen waaide en zag wat er gebeurde. ‘Dat zullen wij doen’, zeiden de planten terwijl ze hun zaad meegaven aan Wind om het overal uit te zaaien. ‘Wij zullen stampen’, zeiden de dieren die op stenen gekropen waren en zich nu in alle windrichtingen verspreidden. ‘En ik zal de bodem voeden’, zei Watervrouw terwijl ze overstroomde van dankbaarheid om alles wat de planten en de dieren deden.
Toen Watervrouw op een mooie avond in een stroompje dreef en over het land keek, merkte ze dat iets in haar kriebelde. Ze wilde weten hoe het met de planten ging die verder weg groeiden. Zou ze iedereen kennen en zouden ze haar nog kennen? Hadden ze onbekende kleuren, zag iemand hoe mooi ze waren en zouden ze lekker smaken? Ze keek naar de dieren die in de buurt stonden te drinken en tussendoor een hap van een plant namen. Daarna riep ze Wind die meteen kwam aangewaaid. ‘Ik wil met de planten en dieren op het land leven’, zei ze. ‘Kun jij me helpen?’ Wind begon meteen te bulderen en riep de dieren bij elkaar. ‘Watervrouw wil op het land leven’, zei hij. ‘Kunnen jullie iets doen?’ ‘Wij kunnen haar aan land dragen’, zeiden de kikkers en namen haar samen op hun rug. ‘Dat is mooi, bromde Wind, ‘en het is een begin’. ‘Wie kan haar aarden?’ ‘Dat kunnen wij doen’, zeiden Vos en Das terwijl ze een laag aarde om haar heen legden. De aarde viel er echter meteen weer af. ‘Het moet nat zijn’, zei Bever en bouwde een dam zodat Water over Aarde spoelde en Vos en Das natte aarde op Watervrouw konden smeren. Toen ze klaar waren, keken ze verwachtingsvol naar Wind die het heel even ook niet meer wist maar zich ineens herinnerde dat hij Zon ooit iets had zien bakken. ‘Leg haar in de warmte van Zon’, zei hij en omdat ook een Alleroudste Herinnering in hem opkwam, waaide hij meteen daarna weg. Toen hij terugkwam, droeg Wind een vonk van het vuur dat Aarde uitgespuugd had bij zich. Hij blies de laatste druppels water van haar aardse huid en vroeg Watervrouw, toen ze helemaal droog was, haar mond te openen. ‘Je wezen is water’, zei hij. ‘Om je ook een Vrouw van Aarde te maken, heb je Vorm nodig. De dieren hebben je die gegeven. ‘Vorm is de buitenkant en je hebt ook een binnenkant. Dat is de Vonk die ik je hierbij breng. ‘Deze Vonk maakt je levend en verbindt je met de oorsprong van Alles en met jouw eigen oorsprong. Zorg er goed voor. Als je hem kwijtraakt, sterf je.’
Toen Wind uitgesproken was, stond Aardevrouw op. Ze bedankte Wind, Water, Zon, Aarde en als laatste alle dieren voor hun hulp bij haar ontstaan. Daarna liep ze weg om alle planten op Aarde te begroeten. Water keek haar na en wist dat ze terug zou komen. De dieren deden dat immers ook. Je leefde in Water of Water leefde in jou. Dat was de oudste Wet die op Aarde gold sinds de dag waarop het leven hier ontstaan was.
© Marlijn Nijboer /2023