Het was stil in het Godenrijk. Dagenlang was iedereen aan het werk geweest om de hemel, de aarde en alles daarop te maken. Ze stookten vuren, smeedden ijzer, boetseerden, plantten en bliezen hun adem over nieuwe creaties. Nadat hun gezamenlijke inspanningen ook nog geleid hadden tot iets wat op henzelf leek, waren ze zo moe en tevreden dat ze niets anders wilden dan slapen. Dat deden ze nu dus. Allemaal, behalve de jongste. Misschien kwam het door haar leeftijd dat ze onrustig was en het idee had dat ze nog iets moest doen en misschien kwam het ook wel doordat ze last had van de wonden die ze bij het werk had opgelopen. De jonge godin kende de oorzaak niet, maar omdat ze het gevoel dat er iets mis zou gaan niet kon loslaten, besloot ze alle regels te overtreden en de waterspiegel van Ziener te raadplegen. Onhoorbaar voor de slapende goden liep ze ernaartoe, boog zich over de spiegel en schrok zo dat ze een schreeuw niet kon onderdrukken. Even later stonden alle goden om haar heen, te kijken naar het vreemdste tafereel dat ze ooit gezien hadden. Het topstuk van hun schepping, zwevend tussen hemel en aarde. Losgeslagen van alles en zo te zien zelfs niet in verbinding met zichzelf. Er kwamen vreemde klanken uit zijn hoofd en in zijn handen droeg hij iets waarnaar hij als betoverd staarde. Het leek alsof een giftige kracht hem in zijn macht had.
Eeuwenlang waren de goden met stomheid geslagen. Toen ze eindelijk loskwamen van hun verbijstering, keken ze elkaar geslagen aan. ‘Mislukt’, stamelde de oudste. ‘Nog niet’, zei de jonge godin die de goden uit hun slaap gerukt had en zich een beetje schuldig voelde. ‘We kunnen iets maken wat deze wezens eraan herinnert dat ze slechts kunnen groeien als ze wortels in de aarde hebben, en een open verbinding naar boven.’ Vragend keken de goden eerst haar en daarna elkaar aan om vervolgens te zien hoe in de waterspiegel tussen hen een boom geboren werd. Voorzichtig pakten godenhanden deze boom aan, kneedden hem, bliezen hun goddelijke adem eroverheen en spraken toverwoorden uit:
‘Verbind beneden en boven, maak wat giftig is gezond, strooi jouw wijsheid rond.’ Tevreden met zichzelf vielen de goden daarna weer in slaap. De jonge godin echter bleef opnieuw wakker met het gevoel dat er nog iets moest gebeuren, hoewel je misschien beter kon zeggen dat zij zelf nog iets wilde. Zij keek naar de mannelijke goden, streelde over de littekens op haar gezicht en daarna over de gladde huid van de boom. In zich voelde ze haar wilskracht zo groot groeien dat het leek alsof ze hoog oprees. Geluidloos vormden haar lippen zachte zinnen. ‘Laat de mannelijke en de vrouwelijke kracht zich in jou verbinden, koester jouw toekomst in jouw schaduw en weet wanneer je deze in het licht moet zetten. Toon goden en mensen dat verwonding helpt de eigen vorm te vinden.’
Niet lang daarna sierde de eerste beuk het aardse woud.
De naam ‘beuk’ komt van boek, of Buche. In het Fries wordt deze boom zelfs ‘boek’ genoemd. De eerste boeken werden gedrukt met letters die uit beukenhout gesneden waren en in onze tijd zie je dat menige boodschap in beukenbast geschreven wordt. Die bast is relatief dun en begrenst vaak een prachtige stam waarin je ook zonder een beetje fantasie vrouwelijke vormen kunt herkennen. De wortels van de beuk rijzen op uit de aarde en oudere beuken beschikken ook over krachtige tenen. De takken van de beuk wijzen naar boven en de kroon van de boom is meestal zo groot en boordevol blad dat alles daaronder schaduw is. De boom beschermt de eigen stam hiermee tegen het gevaar van zonnebrand en zorgt ervoor dat het eigen nageslacht, de toekomst van de boom, goed beschermd tegen zonlicht en vrij van concurrentie kan opgroeien. Behalve de zware schaduw onder beuken, dragen ook het fijnmazige, dichte wortelstelsel en de door de boom geproduceerde humus hieraan bij. Deze humus verteert slecht en heeft een bodemverzurende werking.
In de beuk lijkt alles bij elkaar te komen en met elkaar verbonden: hemel en aarde, boven en beneden, licht en schaduw, verleden en toekomst. De wijze waarop de wortels krachtig oprijzen, spreekt van vurige wilskracht, slechts afgekoeld door het water dat regelmatig tussen die wortels blijft staan om een natuurlijke orakelspiegel te vormen. Anima en animus, het vrouwelijke en het mannelijke, sluiten in deze boom een perfect huwelijk, zoals ook hemel en aarde en andere polariteiten dat doen.
‘Alles is met alles verbonden’, zegt beuk. ‘En in die verbinding ontstaat de omzetting. De transformatie.’ Beuk toont je de kracht van de verbinding, nodigt je uit om zelf aan de slag te gaan en wijst je de weg. De giftige stoffen die de boom bevat, kun je met behulp van warmte, vuur dus, omzetten in gezonde stoffen. In overdrachtelijke zin staat vuur voor wilskracht. De kracht die de boom toont door hoog uit de aarde te rijzen, op weg naar de zon. ‘Heb jij genoeg wilskracht om jouw gif van stof te laten wisselen, in jouw kracht te gaan staan en jouw vorm te vinden?’, vraagt beuk jou. ‘Kijk eens goed naar mijn stam. Zie je dat het juist mijn verwondingen zijn die me helpen mijn vorm te vinden? Neem het gif aan dat jou wordt toegediend, transformeer het in precies dat wat jij nodig hebt om ‘gezond’ te worden. Verbind de polariteiten in jou. Weten en voelen, lichaam en ziel, mannelijke en vrouwelijke krachten, schaduw en licht. Weet dat je dit niet alleen voor jezelf doet. Alles is immers met alles verbonden. De beweging die één mens maakt, trilt door in het hele universum. Alles wat jij in jezelf heelt, heel je ook voor de kosmos.’